Artikel - De inzet van de internationale handelsverdragen (TTIP, CETA …)
Geplaatst op 11/08/2016 in geen categorie, Non classé @nl, Onze campagnes. |
De Europese Unie onderhandelt over internationale handelsverdragen, waaronder het TTIP, omdat er veel hindernissen voor de internationale handel zijn. De douanerechten zijn er daar slechts een van. De internationale handel kan de productiviteit verbeteren en daarmee ook de prijs van de goederen en diensten. Die internationale akkoorden kunnen echter een grotere weerslag hebben dan de zuivere handel. Verschillende verenigingen gaan tegen sommige bepalingen van die akkoorden in. Een van hen is de vzw MPEVH die de nieuwe campagnetool van WijBurgers gebruikt om de politieke wereld te sensibiliseren.
De Europese Unie onderhandelt over vrijhandelsverdragen met de Verenigde Staten (TTIP) en Canada (CETA). Andere ‘minder belangrijke’ overeenkomsten zijn in onderhandeling met belangrijke partners zoals Japan, China … De Europese Commissie geeft deze redenen op om zulke overeenkomsten te sluiten:
Geostrategie De verdragen kortsluiten enigszins het werk van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Op zich kan dat positief zijn. De op maat gemaakte overeenkomsten met de verschillende werelddelen vergemakkelijken de handel zodat de weg wordt vrijgemaakt om de voortgang op WTO-niveau te onderhandelen. Op geostrategisch vlak is de oprichting van een trans-Atlantische vrijhandelszone niet neutraal. Zij kan een polarisatie van de wereld creëren, waarbij de westerse landen tegenover ‘de anderen’ worden geplaatst. Indien de verdragen bovendien het ultra liberale Angelsaksische model toepassen, kan de Europese Unie als het jongere broertje van de Verenigde Staten worden beschouwd. Die risico’s motiveren sommige strategen, zoals bijvoorbeeld Pierre Defraigne, om de TTIP- en CETA-aanpak aan de basis aan te vechten.
Ratificatie van de verdragen De overeenkomsten verbinden alle ondertekenende staten. Het is moeilijk om terug te komen op genomen verbintenissen omdat dat een hervormingsovereenkomst op zijn beurt door alle partijen moet worden geratificeerd. Daarom analyseren ideologen van allerlei slag de oriëntaties van de soms vrij technische bepalingen. Alvorens we enkele sectorale aangelegenheden becommentariëren, dient ermee rekening te worden gehouden dat er een procedurele strijd aan de gang is voor de ratificatie van de overeenkomsten. Aan Europese zijde moet het Europees Parlement een dergelijk verdrag in ieder geval ratificeren. Als en slechts de overeenkomst gemengd is, wat wil zeggen dat het niet alleen specifiek commerciële bepalingen bevat, moeten de nationale parlementen het eveneens ratificeren. Hoe meer instanties bij de ratificatie betrokken zijn, hoe meer ze gedwongen zullen worden om het akkoord in zijn geheel aan te nemen of te verwerpen zonder het te kunnen amenderen. Meerdere regeringen van de lidstaten hebben verklaard de TTIP en CETA als gemengd te beschouwen. Net als andere radicale linkse partijen heeft SYRIZA in Griekenland haar vijandigheid ten opzichte van het TTIP uitgesproken. De regering-Tsípras I, die bij de verkiezingen in januari 2015 aan de macht is gekomen, heeft destijds aangekondigd dat ze haar vetorecht zou gebruiken om te verhinderen dat de Raad van de Europese Unie het TTIP ondertekent.
Sociale, milieu- en sanitaire normen De trans-Atlantische verdragen zouden moeten leiden tot een geleidelijke harmonisatie van de voorschriften en van de wederzijdse erkenning van de geldende regels en normen. De ondertekenende staten moeten zich ertoe verbinden om “hun wetten, voorschriften en procedures conform te maken” met de bepalingen van het akkoord. De Noord-Amerikaanse partners hebben sociale, milieu- en sanitaire eisen die vaak ver onder de Europese niveaus liggen. Europeanen hebben echter lagere eisen op andere vlakken, zoals in de bankensector. Veel waarnemers vragen zich af hoe een harmonisatie mogelijk is zonder de Amerikaanse of Europese eisen te verlagen. De angsten worden versterkt door een gebrek aan helderheid bij het opstellen van die overeenkomsten. De Europese Commissie vermeerdert de verklaringen volgens dewelke geen enkel akkoord de verworvenheden inzake milieu- en sociale normen kan beïnvloeden. Bekijk bijvoorbeeld het handelsbeleid van 2015 van de Commissie “Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid”.
De liberalisering van sommige bedrijfstakken De keuze tussen de vrije markt en het monopolie is van essentieel belang. Europa heeft de afgelopen jaren meerdere liberaliseringsprocessen ondernomen, waaronder de telecommunicatie, het vervoer, de post … In sommige sectoren is er een infrastructuur waarvan het niet wenselijk is dat die wordt herhaald. Ze blijft dus een monopolie die onder controle staat van een toezichthouder: de spoorwegen, het vervoer van gas, elektriciteit en water. In die gevallen heeft de EU een ontbundeling van de activiteiten opgelegd. Er wordt gestreefd naar een liberaal product dat via de infrastructuur doorreist. Zo kan de verkoop van elektriciteit een vrije markt zijn terwijl monopolisten de kabels beheren. Hoe dan ook, een markt liberaliseren betekent geen grenzeloze vrijheid voor de handelaars. De wetgever regelt de markten door technische normen en openbaredienstverplichtingen op te leggen. De situatie is niet volledig uniform binnen Europa. Gezondheidszorg, bijvoorbeeld, wordt in Spanje en het Verenigd Koningrijk gratis verstrekt op voorwaarde dat er een beroep op de openbare gezondheidszorg wordt gedaan. Daarbuiten is er geen enkele terugbetaling. Moet de EU vrij zijn om bedrijfstakken te liberaliseren of te (her)nationaliseren? De laatst gekende tekst voor het handelsverdrag, CETA, tussen de EU en Canada vermeldt het beginsel dat alle bedrijfstakken vrij toegankelijk zijn voor de ondernemingen van de partner, behalve diegene die op de bijgevoegde negatieve lijst vermeld staan. Sommigen vinden echter dat die internationale overeenkomsten de vrijheid van de staten op dat gebied beperkt terwijl de Europese Commissie verklaart dat de verdragen de EU niet inperken.
De economische remmen aan de tenuitvoerlegging van de nieuwe milieudoelstellingen Kan, wanneer een staat voldoet aan de verplichtingen en milieutechnische aanbevelingen van de COP21, worden toegestaan dat hij een schadevergoeding moet betalen aan de investeerders wegens handelsverlies dat gekoppeld is aan de besluiten die daaruit zouden kunnen voortkomen. Op 12 december 2015 hebben alle deelnemers van de COP21 een internationaal klimaatakkoord gevalideerd dat op alle staten van toepassing is met als doel een beperking van de opwarming van de aarde vastleggen tussen 1,5 °C en 2 °C tot het jaar 2100. De lidstaten hebben zich er bijgevolg toe verbonden om drastische maatregelen te treffen inzake de uitstoot van koolstof, wat zal resulteren in een gewijzigd gebruik van de fossiele energiebronnen en kosten zal meebrengen. De ontwerpen van de TTIP- en CETA-verdragen zouden trouwens officieel mechanismen invoeren waarmee ondernemingen schadevergoedingen kunnen vragen indien maatregelen hun investeringen of winsten zouden kunnen beïnvloeden. Het begrip ‘eerlijke en gelijke behandeling’ verwijst in die context naar de verplichting van de staten om de legitieme verwachtingen van de investeerders na te leven. Dat wil zeggen dat als een staat in zijn wetgeving een maatregel wijzigt die tot dusver positief is voor een investeerder, laatstgenoemde een financiële vergoeding kan vragen. Zulke mogelijkheid tot arbitrage is al in veel vrijhandelsverdragen aanwezig en is ontworpen om de investeerders tegen een politieke ommezwaai van de staten te beschermen. Het is dus een soort van verzekering tegen wettelijke risico’s, zelfs wanneer de bedoelde wetswijzigingen gerechtvaardigd zijn wegens belangrijke sociale, milieugebonden en economische motieven. Het TTIP-onderhandelingsmandaat bepaalt dat “het akkoord een efficiënt en modern mechanisme dient te begrijpen voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten dat de transparantie, de onafhankelijkheid van de arbiters en de voorspelbaarheid van het akkoord waarborgt, onder meer door de mogelijkheid tot een bindende interpretatie door de partijen”. Op 13 januari 2015 heeft de Europese Commissie de conclusies van een openbare raadpleging voorgesteld betreffende het mechanisme voor geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS). De Europese commissaris voor handel Cecilia Malmström geeft toe dat “uit de openbare raadpleging duidelijk blijkt dat de Europeanen zeer sceptisch zijn over het instrument voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten”.
De regularisatie van de banksector Is het aanvaardbaar dat een internationaal akkoord rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid en de vrijheid van de staat beperkt om het bankwezen te regelen? Iedere staat heeft een regulerende instantie voor zijn banksector. In België is de voormalige ‘Commissie voor het Bankwezen’ de ‘Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA)’ geworden. De wetgever heeft de FSMA veel bevoegdheden gegeven waarmee ze acties kan voeren ter bevordering van de bescherming van de consument en de integriteit van de markten. De handelingsruimte voor de staat om de regulering van het bankwezen te hervormen zou verkleind worden als de banken op vergoedingen aanspraak konden maken voor iedere nieuwe wet die hun winst beïnvloedt. De macht van de regulerende instantie wordt logischerwijze begrensd via de bevoegdheden die de wet haar toekent. Van de vele inzetten bespreken we er drie: (1) De financiële crisis van 2007 heeft aangetoond in welke mate de regularisatie van het bankwezen gebrekkig was. De verantwoordelijkheid van de wetgevers en de ministers van Financiën is waarschijnlijk niet voldoende benadrukt. Ondanks de versterkte controle van de solvabiliteit van de banken blijven de observatoren sceptisch over de doeltreffendheid van de maatregelen die worden uitgevoerd. (2) De belasting op financiële transacties zoals die momenteel bestaat, draagt niet doeltreffend bij tot het beperken van financiële speculatie. (3) De staat moet de systeemrisico’s beheren die tot bankfaillissementen kunnen leiden. Veel staten (en dus hun burgers) werden gedwongen om banken te herkapitaliseren die zich op de rand van insolventie bevonden. Sommigen vragen zich af of het niet de belastingplichtige is die uiteindelijk gedwongen wordt om kapitaalverliezen van aandeelhouders deels te vergoeden. De richtlijn van 11 december 2015 betreffende het herstel en de afwikkeling van banken (BRRD) heeft tot doel de belastingbetaler te beschermen. Dit kan meer risico’s inhouden voor de schuldeisers van de banken, waaronder de spaarders. In België garandeert de Staat inmiddels bankdeposito’s voor 100.000 euro. Jean-Paul Pinon, 11/8/2016
|
|